Er zijn niet heel veel mensen meer in leven bij wie de naam van ds. J.A. Kwint herinneringen oproept. Nu het zestig jaar geleden is dat deze Kloosterkerkpredikant op 23 april 1963 op 62 jarige leeftijd overlijdt, is het wellicht goed om hem bij de gemeente weer – bijbels gezegd – in gedachtenis te brengen. Dat daarvoor genoeg argumenten zijn te vinden, blijkt al uit de wijze waarop ds. Kwint wordt herdacht in de Haagsche Courant als ‘een onvermoeibaar pastor, een devoot liturg, en een uiterst bekwaam predicator, die in heel het land bekendheid genoot en zeer bemind was bij zijn parochianen’. Een ander dagblad beschrijft bijna van minuut tot minuut de uitvaartdienst van de ‘verscheiden herder’ en de begrafenis op de ‘dodenakker’ aan de Kerkhoflaan.
Ds. Kwint, eerder predikant in o.a. Opperdoes en Rotterdam, doet op 28 september 1941 als opvolger van ds. Creutzberg intrede in de Duinoordkerk in Scheveningen, waar een gemeente is ontstaan met bijzondere aandacht voor liturgie en oecumene. Niet langer dan een ruim jaar heeft Kwint in deze kerk kunnen voorgaan: het gebouw, met zijn door de anglicaanse traditie geïnspireerde inrichting, wordt op last van de Duitse autoriteiten in 1942 afgebroken. Gemeenteleden slagen erin om in enkele dagen het meubilair uit de Duinoordkerk – kansel, avondmaalstafel, banken, koorhek, apostelramen – over te brengen naar de Grote Kerk; het grote mozaïek van Thorn Prikker gaat naar de tuin van het Vredespaleis.
Al een week later komt de gemeente bijeen in de bouwvallige Kloosterkerk. Na de oorlog kiest het bestuur van de stichting Duinoordkerk ervoor niet een nieuwe kerk te bouwen, maar in de Kloosterkerk te blijven. Kwint zorgt ervoor dat de gemeente, met behoud van haar eigen, liturgische karakter, in de Haagse Hervormde Gemeente geïntegreerd wordt. Als in 1952 met de restauratie kan worden begonnen, begeleidt Kwint de werkzaamheden als een ware bouwpastor. De zondagse diensten worden tijdelijk in de Grote Kerk gehouden, waarna op 23 mei 1953 de voormalige Duinoordgemeente definitief haar thuis vindt in de Kloosterkerk. Volgens de inzichten van de liturgische beweging zijn de banken in de richting van het (dan nog afgesloten) koor geplaatst; de avondmaalstafel krijgt de centrale plaats. Als ook het koor in oude, of liever nieuwe luister is hersteld, wordt dit op 30 november 1957 in een bijzondere dienst gevierd. Uit de preek die ds. Kwint bij die gelegenheid uitspreekt, is dit een veelzeggend citaat:
‘Het gaat ons op dit ogenblik om wat dit koor ons als gemeente van Christus te zeggen heeft, nu deze Kloosterkerk haar gerichtheid terug kreeg: georiënteerd, dat wil zeggen naar het Oosten zich strekkend, waarheen gans de Gemeente vanuit het schip van de kerk zal opgaan, onder de “triomphboog” door, de verhoogde Poort, naar het centrum van het Heiligdom, waar de gemeenschap van ons menselijk leven met de gekruisigde en opgestane Heer gevierd wordt in de tekenen van het Sacrament, waar de maaltijd van het komende Koninkrijk staat aangericht’.
Kwint schrijft zijn preken in zijn studeerkamer, met, om elke afleiding te voorkomen, de gordijnen gesloten. Bovenaan het nog lege vel papier noteert hij de namen van gemeenteleden die op dat moment zijn pastorale aandacht vragen. Regelmatig kiest Kwint een thema voor een serie van preken, bijvoorbeeld: ‘Vrouwen in de bijbel’, De kleine profeten’ of ‘De zaligsprekingen’. De dominee weet ook van acteren: liturgie is immers, aldus Kwint, ‘Heilig Theater’. Na de eerste preek in een serie over ‘Zegen en vloek in de bijbel’ valt aan het eind van de dienst het laatste woord pas na een geheimzinnige, spannende, nadrukkelijke pauze: ‘en ontvangt….…de zegen!’ Vanaf de tweede preek in de serie luidt de beginzin dan: ‘Gemeente, wij zetten ons onderwerp voort…’
Het is de tijd waarin de dominee door de deur achter de kansel op het koor verschijnt. Na de preek blijft hij op de kansel tot het eind van de dienst. De cantorij, in lange, rode ambts(!)gewaden, zit op het balkon naast het orgel. Zondag aan zondag zingt de gemeente uit het Psalterium de onberijmde psalmteksten. De collectanten dragen een jacquet. Het betreden van het rode kleed rond de avondmaalstafel wordt oneerbiedig gevonden. De namen van gemeenteleden staan op naamplaatjes bij de gereserveerde zitplaatsen. De hele gemeente knielt tijdens het gebed. Er zijn dagelijkse getijdediensten, waarin de dominee soms de enige aanwezige is in de koude kerk. En ook: dominee Kwint zegent in het geheim de verbintenis van twee jonge mannen.
De dominee is geliefd en wordt door sommigen zelfs geadoreerd. Half spottend zegt men dat er een geur van heiligheid om de gesoigneerde pastor heen hangt. Na een huisbezoek aan een oude mevrouw zet deze het kopje waaruit de dominee heeft gedronken, zonder het af te wassen terug in de kast. Een journalist merkt na een kerkbezoek op dat de dominee het woord ‘God’ zo mooi uitspreekt dat ze er in de hemel stil van worden. Maar dergelijke anekdotes doen niet af aan de ernst waarmee hij steeds invulling aan zijn ambt geeft.
Dominee Kwint trekt volle kerken, zijn preken maken door hun inhoud én hun voordracht grote indruk. ‘Dominee Kwint heeft ons de oorlog doorgesleept’, herinnert zich iemand; een ander zegt: ‘In zijn gebeden nam hij je mee naar God’, of: ‘de dominee schijnt precies geweten te hebben hoe ik er vanbinnen uitzie’. Een gymnasiumdocent vertelt op maandag de zondagse preek na in de klas. Met originele vondsten reageert Kwint op actuele gebeurtenissen. Zo preekt hij op de zondag na de watersnood van 1953 over een tekst uit Openbaring: ‘En ik zag een regenboog rondom de troon’. Al even verrassend plaatst hij in zijn preek na het overlijden van koningin Wilhelmina haar standvastigheid naast die van de toch niet erg bekende Rizpa, weduwe van koning Saul.
Bladerend door de 925 preken die Kwint in zijn Haagse jaren heeft gehouden – ze zijn alle bewaard –, valt op dat hij graag zinswendingen gebruikt als: ‘Misschien is hier iemand die….’, of ‘Gemeente, nu zou het kunnen zijn dat u iets herkent…’. In de bundel ‘Over het geheim gesproken’ (Kloosterkerk, 2010) noemt prof. Pieter Holtrop kenmerkend voor Kwint ‘het besef dat de mens een diep verlangen heeft naar de ontmoeting met God’; de Bijbelverhalen worden zo verteld ‘dat een hoorder zijn eigen leven en de eigen dilemma’s erin weerspiegeld ziet’. Kwint zelf formuleert het zo: ‘Telkens weer word ik neergezet op dit laatste en existentiële van de verhouding van mijn “ik” tot God: op het aangesproken zijn’. Dat is wat hij ook de gemeente voorhoudt. Een fragment uit een preek over Jona maakt dit duidelijk. Eerst vat de predikant het verhaal over Jona die in de walvis terecht komt en weer wordt uitgespuwd, samen en dan zegt hij: ‘En onthoudt u dan verder goed dat het ons natuurlijk niet gaat om Jona, een gestalte van duizenden jaren geleden, maar om ú!’
Ruim twee weken voor zijn overlijden houdt de ernstig zieke dominee zijn laatste preek in de Kloosterkerk. Hij kiest de tekst uit Johannes 21: ‘Heer, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb.’ Het zijn de woorden waarmee hij indertijd in het ambt is bevestigd. Woorden die, zoals voormalig vicaris ds. Hugo Serlie in de uitvaartdienst zegt: ‘hem nooit hebben laten gaan.
Tekst Niels Koers – met dank aan Annemarie Kwint, Carel ter Linden en Paul Gerretsen